Het stikte van de honden in achttiende-eeuws Amsterdam. Wie de getekende stadsgezichtenvan van Jacob Cats en H.P. Schouten bekijkt, ziet dat er bijna altijd wel ergens een hondje rondscharrelt. Ook in de notariële archieven komen we de dieren regelmatig tegen, vooral in de 'Verklaringen op verzoek van de Hoofdcommissaris'.
Op zondag 9 januari 1791 worden op het land van de Heer Hendrik
Hage aan de Haarlemmerweg vijf schapen doodgebeten, door twee grote
honden. De getuigen van het voorval geven voor de notaris een
gedetailleerd signalement van de dieren: "
de een swart met een witte bles voor de kop en een wit streepje
voor de borst, en een wit eynde aan de staart, en de andere bruyne
wat kleynder dan de swarte, sonder ooren, en een stompe
staart."
Ook zijn er mensen die honden ophitsen om te bijten. Zoals Hendrik Meijer Barendsz die, bij een ruzie op het terrein van 'Maalderij de Rijger op de Buitensingel', niet alleen klappen uitdeelt en een mes trekt, maar ook " zijn bulhond die aldaar aan een ketting vast geleegen had, losmaakte, en op hun aanhitste zoodat dezelve bulhond hun get[uigen] gebeeten heeft."
'Nee, ik wil hem dood steeken!'
Maar het zijn niet alleen buitende honden die in de archieven bewaard zijn gebleven. Sommige dieren werden zelf slachtoffer van geweld. Op 28 november 1749 komt een dronken soldaat genaamd Buijtenhoff een herberg aan de Herenstraat binnen. Nadat de soldaat nog eens twee halve pintjes wijn heeft gedronken, ziet hij een hond op een stoel liggen, die hij begint te sarren. Als hij gevraagd wordt daar mee op te houden, antwoordt Buijtenhoff: ' Nee, ik wil hem dood steeken' en loopt met 'zijn bloote degen' naar het dier toe. Met gevaar voor eigen leven grijpt de waard samen met een gast in. Uiteindelijk lukt het hen de dronken soldaat te ontwapen en uit de herberg te werken.